OefenToets
Lees de zin.
Zoek de persoonsvorm. Schrijf de persoonsvorm op.
1. Heb jij al gehoord van Jeroen en Cissy?
Lees de volgende zin. De persoonsvorm staat tussen haakjes. Zet de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. Schrijf de juiste vorm van de persoonsvorm op.
2. Klas 1A (gaan) binnenkort een klassenuitstapje maken. Ze (gaan) laserquesten in Utrecht.
Schrijf over en vul in: ei of ij. 3. st…l 4. v….ling Schrijf de ik-vorm, het hele werkwoord en het voltooid deelwoord op van de volgende werkwoordsvormen.
5. bedierf
6. speelde
Schrijf de persoonsvorm uit de volgende zin op in de verleden tijd.
7. (Vinden) jij meneer Geurts vorig jaar een aardige docent?
Schrijf de schuin gedrukte werkwoordsvorm over en vul waar nodig een t of een d in. Zet erachter: pv (persoonsvorm), vdw (voltooid deelwoord) of inf (infinitief).
8. Surreyya hyperventileer…., van de conciërge moet zij diep zuch…en.
Schrijf het meervoud van het zelfstandig naamwoord op. Let op: Soms hebben zelfstandige naamwoorden twee meervoudsvormen.
9. zee
Schrijf de ik-vorm, het hele werkwoord en het voltooid deelwoord op van de volgende werkwoordsvorm: 10. verhuist: ….-….-…..
Beantwoord de volgende vragen.
1. Als er een voltooid deelwoord in de zin voorkomt, staat er in de zin een vorm van werkwoorden…………….., ……………… of……………………………
2. Wat is een werkwoord?
3. Op welke manieren kun je de persoonsvorm vinden?
4. Welke vormen van het werkwoord heb je geleerd?
5. Waaruit bestaat het werkwoordelijk gezegde?
Noteer het werkwoord uit de zin. Schrijf de juiste werkwoordsvorm erachter.
6. Rob is mijn e-mailadres vergeten.
Noteer het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van de volgende zin.
7. Morgen willen Jef en Paul naar de bioscoop gaan.
Zet de zin in de goede volgorde en zet strepen tussen de zinsdelen.
8. De plaats verkeerde op chocoladerepen liggen de.
Noteer het aantal zinsdelen van de volgende zin.
9. Het rechercheteam heeft op het laatste moment de verdachte man op het station gearresteerd.
Noteer het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van de volgende zin.
10. De fans stonden in de aankomsthal op de wereldkampioen te wachten.
Schrijf de onderstreepte woorden over en noteer de juiste woordsoort. Kies uit: lw, znw, bnw, vz en ww.
11. In de kerstboom hangen felgekleurde ballen.
12. In welk rijtje staan alleen voorzetsels?
A. met, op, over, de , naast
B. in, onder, boven, op, na
C. voor, met, van, een uit
Mail je test door naar schooldeur@live.nl en je krijgt snel je cijfer!
zaterdag 23 maart 2013
Samengestelde zinnen
De samengestelde zin
Samengestelde zinnen = combinatie van 2 of meerdere zinnen (met een voegwoord)
Voegwoorden = ‘lijmt’ twee of meerdere zinnen tot 1 zin
Combinaties= Hz +hz (en, of, maar, want)
Hz+ bz
Bz+ hz
Bijzinnen = 1: beginnen vaak met een voegwoord
2: het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar of je kunt er een zinsdeel tussen
plaatsen.
Bron: Intraweb SGTWickel
Een zin met één persoonsvorm noemen we een enkelvoudige zin.Een zin met meer dan één persoonsvorm noemen we een samengestelde zin.Een samengestelde zin kan bestaan uit:
hoofdzinnen of uit (een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen).In een hoofdzin staat de persoonsvorm vooraan of na het eerste zinsdeel.
voorbeelden:
Ga je mee tennissen?
Ik ga vanmiddag tennissen.
Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of.
voorbeelden:Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?Opmerking:
In een hoofdzin kun je nooit het woordje 'niet' tussen de persoonsvorm en het onderwerp zetten.In een bijzin staat de persoonsvorm (bijna) achteraan.
voorbeelden:Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
Hij zei dat hij meer dan drie uur getennist had.
Een bijzin begint bijna altijd met een verbindingswoord.Bijzinnen kun je benoemen als zinsdelen en zinsdeelstukken.voorbeelden:
Wie de wedstrijd wint, wordt clubkampioen.
wordt clubkampioen = hoofdzin
wordt clubkampioen = naamwoordelijk gezegde; wordt = werkwoordelijk deel; clubkampioen = naamwoordelijk deel; wie de wedstrijd wint = onderwerp(zin)
*Voor de duidelijkheid zet je er zin of bijzin achter. Zij wordt later wat haar moeder is.
zij wordt later = hoofdzin
wordt wat haar moeder is = naamwoordelijk gezegde; wordt = werkwoordelijk deel; wat haar moeder is = naamwoordelijk gezegdezin; zij = onderwerp
later = bijwoordelijke bepaling Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft.
Hij zegt = hoofdzin
hij = onderwerp; zegt = werkwoordelijk gezegde; dat hij het niet gedaan heeft = lijdend voorwerpzin Wie doorrijdt, geeft hij een waarschuwing.
geeft hij een waarschuwing = hoofdzin
geeft = werkwoordelijk gezegde; hij = onderwerp; een waarschuwing = lijdend voorwerp; wie doorrijdt = meewerkend voorwerpzin Omdat het bleef regenen, werd het kampioenschap afgelast.
werd het kampioenschap afgelast = hoofdzin
werd afgelast = werkwoordelijk gezegde; het kampioenschap = onderwerp; omdat het bleef regenen = bijwoordelijke bijzin
Het kind dat daar kruipt, is mijn neefje.
Het kind is mijn neefje = hoofdzin
is mijn neefje = naamwoordelijk gezegde; is = werkwoordelijk deel; mijn neefje = naamwoordelijk deel; het kind = onderwerp; dat daar kruipt = bijvoeglijke bijzin
Tip:Vervang de bijzin door één woord en ontleed de enkelvoudige zin.
voorbeeld:
Het woord dat de bijzin vervangt heeft dezelfde functie als de bijzin.Dat = lijdend voorwerp; dat hij het niet gedaan heeft = lijdend voorwerpzin
Extra:
Bron: http://www.cambiumned.nl/samengesteldezin.htm
Woordbenoemen
Schema Woordbenoemen
Zelfstandig naamwoorden (zelfst.nw); dieren, dingen, planten of mensen. Je kunt er een
lidwoord voor zetten, bijv. de kast, de juf, het meisje
Lidwoorden (lidw); de, het een
Voorzetsels (voorz.); (kooiwoordjes) aan, achter, voor, naast, links, rechts, tegen, in etc…
Voegwoorden (voegw.); (plakwoorden) voegen 2 zinnen aan elkaar, bijv. omdat, en, want
Bijvoeglijk naamwoorden (bijv.nw); zegt iets over het zelfst.nw, bijv. de rode auto
Werkwoorden (w.w); dit kun je doen, je kunt het in een werkwoordschema zetten, bijv. doen, eet
Persoonlijke voornaamwoorden (pers.vnw); dieren, dingen, planten of mensen zonder ze hun
eigen naam te noemen, bijv. ik, jij, hij, zij, hun, zij)
Bezittelijke voornaamwoorden (bez.vnw); geeft aan van wie het bezit is, bijv. haar, zijn, mijn
Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw) ; die wijzen dieren, dingen, planten of mensen aan,
bijv die, deze, dat
Bijwoorden (bijw.); zegt iets over het werkwoord, een bijvoeglijk n.w of de hele zin
Telwoorden (telw.); aantal of volgorde, bijv. 1-2-3-764
Eigen naam (eig.n); namen van personen of planten of dingen, bijv. Piet, Klaas, Hema, H&M
Vragende voornaamwoorden (vr.vnw); vraagwoorden aan het begin van een zin, bijv. waarom,
hoe laat, wanneer, waarom
Bron: http://www.stichtingsintbavo.nl/upload/file/Bernardus/woordbenoemen%20overzicht(1).pdf
Zinnen ontleden.
Zinnen ontleden
Zinsdeel = groep woorden die bij elkaar horen (één of meerdere woorden)
1.persoonsvorm (pv)
vraagzin maken OF zin in andere tijd zetten
2.onderwerp (ow)
wie of wat + pv
3.gezegde (gez)
pv + alle werkwoorden uit de zin
4.lijdend voorwerp (lv)
wat of wie + gezegde + onderwerp
5.meewerkend voorwerp (mv)
AAN wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
OF
VOOR wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
6. bijwoordelijke bepaling (bwb)
alle overige zinsdelen na stap 1 t/m 5
-------------------------------------------------------------------
Voorbeeld 1:
In New York | maken | ze | op sommige flats |
Bwb pv ow bwb
helikopterplatforms.
lv
Voorbeeld 2:
Daar | kan | een helikopter | in geval van nood | landen.
Bwb pv ow bwb gez
Bron: http://intranet.clusius.nl/Heerhugowaard/Website%20HHW/DNO%20opdrachten/Klas%202/Leerdomeinen/Nederlands/Ontleden%20schema.pdf
Zinsdeel = groep woorden die bij elkaar horen (één of meerdere woorden)
1.persoonsvorm (pv)
vraagzin maken OF zin in andere tijd zetten
2.onderwerp (ow)
wie of wat + pv
3.gezegde (gez)
pv + alle werkwoorden uit de zin
4.lijdend voorwerp (lv)
wat of wie + gezegde + onderwerp
5.meewerkend voorwerp (mv)
AAN wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
OF
VOOR wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
6. bijwoordelijke bepaling (bwb)
alle overige zinsdelen na stap 1 t/m 5
-------------------------------------------------------------------
Voorbeeld 1:
In New York | maken | ze | op sommige flats |
Bwb pv ow bwb
helikopterplatforms.
lv
Voorbeeld 2:
Daar | kan | een helikopter | in geval van nood | landen.
Bwb pv ow bwb gez
Bron: http://intranet.clusius.nl/Heerhugowaard/Website%20HHW/DNO%20opdrachten/Klas%202/Leerdomeinen/Nederlands/Ontleden%20schema.pdf
woensdag 20 maart 2013
Media-educatie blog
Vandaag heb ik mijn Blog aangemaakt voor mijn studie Saxion.
Ik hoop dat deze blog je kan helpen met het aanleren van de regels bij Spelling en Grammatica.
Klik rechts in het menu voor meer informatie.
Denk je dat je alle regels kent? Doe dan de oefentoets! Wanneer je geen fouten hebt krijg je een verrassing!
SUCCES!
Ps. Stuur je nog even een reactie wat je van deze blog vindt? Bedankt!
Ik hoop dat deze blog je kan helpen met het aanleren van de regels bij Spelling en Grammatica.
Klik rechts in het menu voor meer informatie.
Denk je dat je alle regels kent? Doe dan de oefentoets! Wanneer je geen fouten hebt krijg je een verrassing!
SUCCES!
Ps. Stuur je nog even een reactie wat je van deze blog vindt? Bedankt!
Abonneren op:
Posts (Atom)